Dutch Conjugations - VOLTOOIEN Hidden OG Image
  polytripper

  


voltooien
   
- to complete/finish

mixed (gemengd) aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
voltooi
voltooide
heb voltooid
jij/je
voltooit
voltooide
hebt voltooid
hij/zij/het/u
voltooit
voltooide
heeft voltooid
wij/we
voltooien
voltooiden
hebben voltooid
jullie
voltooien
voltooiden
hebben voltooid
zij/ze
voltooien
voltooiden
hebben voltooid

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had voltooid
zal voltooien
zal hebben voltooid
jij/je
had voltooid
zult voltooien
zult hebben voltooid
hij/zij/het/u
had voltooid
zal voltooien
zal hebben voltooid
wij/we
hadden voltooid
zullen voltooien
zullen hebben voltooid
jullie
hadden voltooid
zullen voltooien
zullen hebben voltooid
zij/ze
hadden voltooid
zullen voltooien
zullen hebben voltooid

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou voltooien
zou hebben voltooid
--
jij/je
zou voltooien
zou hebben voltooid
voltooi
hij/zij/het/u
zou voltooien
zou hebben voltooid
voltooit u
wij/we
zouden voltooien
zouden hebben voltooid
laten we voltooien
jullie
zouden voltooien
zouden hebben voltooid
voltooi
zij/ze
zouden voltooien
zouden hebben voltooid
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik voltooi

jij/je voltooit

hij/zij/het/u voltooit

wij/we voltooien

jullie voltooien

zij/ze voltooien


onvoltooid verleden tijdpast

ik voltooide

jij/je voltooide

hij/zij/het/u voltooide

wij/we voltooiden

jullie voltooiden

zij/ze voltooiden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb voltooid

jij/je hebt voltooid

hij/zij/het/u heeft voltooid

wij/we hebben voltooid

jullie hebben voltooid

zij/ze hebben voltooid


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had voltooid

jij/je had voltooid

hij/zij/het/u had voltooid

wij/we hadden voltooid

jullie hadden voltooid

zij/ze hadden voltooid


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal voltooien

jij/je zult voltooien

hij/zij/het/u zal voltooien

wij/we zullen voltooien

jullie zullen voltooien

zij/ze zullen voltooien


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben voltooid

jij/je zult hebben voltooid

hij/zij/het/u zal hebben voltooid

wij/we zullen hebben voltooid

jullie zullen hebben voltooid

zij/ze zullen hebben voltooid


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou voltooien

jij/je zou voltooien

hij/zij/het/u zou voltooien

wij/we zouden voltooien

jullie zouden voltooien

zij/ze zouden voltooien


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben voltooid

jij/je zou hebben voltooid

hij/zij/het/u zou hebben voltooid

wij/we zouden hebben voltooid

jullie zouden hebben voltooid

zij/ze zouden hebben voltooid


gebiedende wijsimperative

jij/je voltooi

hij/zij/het/u voltooit u

wij/we laten we voltooien

jullie voltooi



tegenwoordig deelwoord: voltooiend

voltooid deelwoord: voltooid