onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik kom voor
jij/je komt voor
hij/zij/het/u komt voor
wij/we komen voor
jullie komen voor
zij/ze komen voor
onvoltooid verleden tijdpast
ik kwam voor
jij/je kwam voor
hij/zij/het/u kwam voor
wij/we kwamen voor
jullie kwamen voor
zij/ze kwamen voor
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik ben voorgekomen
jij/je bent voorgekomen
hij/zij/het/u is voorgekomen
wij/we zijn voorgekomen
jullie zijn voorgekomen
zij/ze zijn voorgekomen
voltooid verleden tijdpast perfect
ik was voorgekomen
jij/je was voorgekomen
hij/zij/het/u was voorgekomen
wij/we waren voorgekomen
jullie waren voorgekomen
zij/ze waren voorgekomen
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal voorkomen
jij/je zult voorkomen
hij/zij/het/u zal voorkomen
wij/we zullen voorkomen
jullie zullen voorkomen
zij/ze zullen voorkomen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal zijn voorgekomen
jij/je zult zijn voorgekomen
hij/zij/het/u zal zijn voorgekomen
wij/we zullen zijn voorgekomen
jullie zullen zijn voorgekomen
zij/ze zullen zijn voorgekomen
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou voorkomen
jij/je zou voorkomen
hij/zij/het/u zou voorkomen
wij/we zouden voorkomen
jullie zouden voorkomen
zij/ze zouden voorkomen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou zijn voorgekomen
jij/je zou zijn voorgekomen
hij/zij/het/u zou zijn voorgekomen
wij/we zouden zijn voorgekomen
jullie zouden zijn voorgekomen
zij/ze zouden zijn voorgekomen
gebiedende wijsimperative
jij/je kom voor
hij/zij/het/u komt voor
wij/we laten we voorkomen
jullie kom voor
tegenwoordig deelwoord: voorkomend
voltooid deelwoord: voorgekomen