onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik stel voor
jij/je stelt voor
hij/zij/het/u stelt voor
wij/we stellen voor
jullie stellen voor
zij/ze stellen voor
onvoltooid verleden tijdpast
ik stelde voor
jij/je stelde voor
hij/zij/het/u stelde voor
wij/we stelden voor
jullie stelden voor
zij/ze stelden voor
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb voorgesteld
jij/je hebt voorgesteld
hij/zij/het/u heeft voorgesteld
wij/we hebben voorgesteld
jullie hebben voorgesteld
zij/ze hebben voorgesteld
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had voorgesteld
jij/je had voorgesteld
hij/zij/het/u had voorgesteld
wij/we hadden voorgesteld
jullie hadden voorgesteld
zij/ze hadden voorgesteld
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal voorstellen
jij/je zult voorstellen
hij/zij/het/u zal voorstellen
wij/we zullen voorstellen
jullie zullen voorstellen
zij/ze zullen voorstellen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben voorgesteld
jij/je zult hebben voorgesteld
hij/zij/het/u zal hebben voorgesteld
wij/we zullen hebben voorgesteld
jullie zullen hebben voorgesteld
zij/ze zullen hebben voorgesteld
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou voorstellen
jij/je zou voorstellen
hij/zij/het/u zou voorstellen
wij/we zouden voorstellen
jullie zouden voorstellen
zij/ze zouden voorstellen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben voorgesteld
jij/je zou hebben voorgesteld
hij/zij/het/u zou hebben voorgesteld
wij/we zouden hebben voorgesteld
jullie zouden hebben voorgesteld
zij/ze zouden hebben voorgesteld
gebiedende wijsimperative
jij/je stel voor
hij/zij/het/u stelt voor
wij/we laten we voorstellen
jullie stel voor
tegenwoordig deelwoord: voorstellend
voltooid deelwoord: voorgesteld