Dutch Conjugations - VOORSTELLEN Hidden OG Image
  polytripper

  


(zich) voorstellen
   
- to propose/introduce

weak (zwak) regular separable aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
stel voor
stelde voor
heb voorgesteld
jij/je
stelt voor
stelde voor
hebt voorgesteld
hij/zij/het/u
stelt voor
stelde voor
heeft voorgesteld
wij/we
stellen voor
stelden voor
hebben voorgesteld
jullie
stellen voor
stelden voor
hebben voorgesteld
zij/ze
stellen voor
stelden voor
hebben voorgesteld

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had voorgesteld
zal voorstellen
zal hebben voorgesteld
jij/je
had voorgesteld
zult voorstellen
zult hebben voorgesteld
hij/zij/het/u
had voorgesteld
zal voorstellen
zal hebben voorgesteld
wij/we
hadden voorgesteld
zullen voorstellen
zullen hebben voorgesteld
jullie
hadden voorgesteld
zullen voorstellen
zullen hebben voorgesteld
zij/ze
hadden voorgesteld
zullen voorstellen
zullen hebben voorgesteld

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou voorstellen
zou hebben voorgesteld
--
jij/je
zou voorstellen
zou hebben voorgesteld
stel voor
hij/zij/het/u
zou voorstellen
zou hebben voorgesteld
stelt voor
wij/we
zouden voorstellen
zouden hebben voorgesteld
laten we voorstellen
jullie
zouden voorstellen
zouden hebben voorgesteld
stel voor
zij/ze
zouden voorstellen
zouden hebben voorgesteld
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik stel voor

jij/je stelt voor

hij/zij/het/u stelt voor

wij/we stellen voor

jullie stellen voor

zij/ze stellen voor


onvoltooid verleden tijdpast

ik stelde voor

jij/je stelde voor

hij/zij/het/u stelde voor

wij/we stelden voor

jullie stelden voor

zij/ze stelden voor


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb voorgesteld

jij/je hebt voorgesteld

hij/zij/het/u heeft voorgesteld

wij/we hebben voorgesteld

jullie hebben voorgesteld

zij/ze hebben voorgesteld


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had voorgesteld

jij/je had voorgesteld

hij/zij/het/u had voorgesteld

wij/we hadden voorgesteld

jullie hadden voorgesteld

zij/ze hadden voorgesteld


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal voorstellen

jij/je zult voorstellen

hij/zij/het/u zal voorstellen

wij/we zullen voorstellen

jullie zullen voorstellen

zij/ze zullen voorstellen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben voorgesteld

jij/je zult hebben voorgesteld

hij/zij/het/u zal hebben voorgesteld

wij/we zullen hebben voorgesteld

jullie zullen hebben voorgesteld

zij/ze zullen hebben voorgesteld


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou voorstellen

jij/je zou voorstellen

hij/zij/het/u zou voorstellen

wij/we zouden voorstellen

jullie zouden voorstellen

zij/ze zouden voorstellen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben voorgesteld

jij/je zou hebben voorgesteld

hij/zij/het/u zou hebben voorgesteld

wij/we zouden hebben voorgesteld

jullie zouden hebben voorgesteld

zij/ze zouden hebben voorgesteld


gebiedende wijsimperative

jij/je stel voor

hij/zij/het/u stelt voor

wij/we laten we voorstellen

jullie stel voor



tegenwoordig deelwoord: voorstellend

voltooid deelwoord: voorgesteld