Dutch Conjugations - WAAIEN Hidden OG Image
  polytripper

  


waaien
   
- to blow

strong (sterk) aux: hebben waaide/woei — gewaaid



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
waai
waaide/woei
heb gewaaid
jij/je
waait
waaide/woei
hebt gewaaid
hij/zij/het/u
waait
waaide/woei
heeft gewaaid
wij/we
waaien
waaiden/woeien
hebben gewaaid
jullie
waaien
waaiden/woeien
hebben gewaaid
zij/ze
waaien
waaiden/woeien
hebben gewaaid

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gewaaid
zal waaien
zal hebben gewaaid
jij/je
had gewaaid
zult waaien
zult hebben gewaaid
hij/zij/het/u
had gewaaid
zal waaien
zal hebben gewaaid
wij/we
hadden gewaaid
zullen waaien
zullen hebben gewaaid
jullie
hadden gewaaid
zullen waaien
zullen hebben gewaaid
zij/ze
hadden gewaaid
zullen waaien
zullen hebben gewaaid

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou waaien
zou hebben gewaaid
--
jij/je
zou waaien
zou hebben gewaaid
waai
hij/zij/het/u
zou waaien
zou hebben gewaaid
waait
wij/we
zouden waaien
zouden hebben gewaaid
laten we waaien
jullie
zouden waaien
zouden hebben gewaaid
waai
zij/ze
zouden waaien
zouden hebben gewaaid
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik waai

jij/je waait

hij/zij/het/u waait

wij/we waaien

jullie waaien

zij/ze waaien


onvoltooid verleden tijdpast

ik waaide/woei

jij/je waaide/woei

hij/zij/het/u waaide/woei

wij/we waaiden/woeien

jullie waaiden/woeien

zij/ze waaiden/woeien


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gewaaid

jij/je hebt gewaaid

hij/zij/het/u heeft gewaaid

wij/we hebben gewaaid

jullie hebben gewaaid

zij/ze hebben gewaaid


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gewaaid

jij/je had gewaaid

hij/zij/het/u had gewaaid

wij/we hadden gewaaid

jullie hadden gewaaid

zij/ze hadden gewaaid


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal waaien

jij/je zult waaien

hij/zij/het/u zal waaien

wij/we zullen waaien

jullie zullen waaien

zij/ze zullen waaien


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gewaaid

jij/je zult hebben gewaaid

hij/zij/het/u zal hebben gewaaid

wij/we zullen hebben gewaaid

jullie zullen hebben gewaaid

zij/ze zullen hebben gewaaid


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou waaien

jij/je zou waaien

hij/zij/het/u zou waaien

wij/we zouden waaien

jullie zouden waaien

zij/ze zouden waaien


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gewaaid

jij/je zou hebben gewaaid

hij/zij/het/u zou hebben gewaaid

wij/we zouden hebben gewaaid

jullie zouden hebben gewaaid

zij/ze zouden hebben gewaaid


gebiedende wijsimperative

jij/je waai

hij/zij/het/u waait

wij/we laten we waaien

jullie waai



tegenwoordig deelwoord: waaiend

voltooid deelwoord: gewaaid