Dutch Conjugations - WEDDEN Hidden OG Image
  polytripper

  


wedden
   
- to bet

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
wed
wedde
heb gewed
jij/je
wedt
wedde
hebt gewed
hij/zij/het/u
wedt
wedde
heeft gewed
wij/we
wedden
wedden
hebben gewed
jullie
wedden
wedden
hebben gewed
zij/ze
wedden
wedden
hebben gewed

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gewed
zal wedden
zal hebben gewed
jij/je
had gewed
zult wedden
zult hebben gewed
hij/zij/het/u
had gewed
zal wedden
zal hebben gewed
wij/we
hadden gewed
zullen wedden
zullen hebben gewed
jullie
hadden gewed
zullen wedden
zullen hebben gewed
zij/ze
hadden gewed
zullen wedden
zullen hebben gewed

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou wedden
zou hebben gewed
--
jij/je
zou wedden
zou hebben gewed
wed
hij/zij/het/u
zou wedden
zou hebben gewed
wedt u
wij/we
zouden wedden
zouden hebben gewed
laten we wedden
jullie
zouden wedden
zouden hebben gewed
wed
zij/ze
zouden wedden
zouden hebben gewed
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik wed

jij/je wedt

hij/zij/het/u wedt

wij/we wedden

jullie wedden

zij/ze wedden


onvoltooid verleden tijdpast

ik wedde

jij/je wedde

hij/zij/het/u wedde

wij/we wedden

jullie wedden

zij/ze wedden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gewed

jij/je hebt gewed

hij/zij/het/u heeft gewed

wij/we hebben gewed

jullie hebben gewed

zij/ze hebben gewed


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gewed

jij/je had gewed

hij/zij/het/u had gewed

wij/we hadden gewed

jullie hadden gewed

zij/ze hadden gewed


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal wedden

jij/je zult wedden

hij/zij/het/u zal wedden

wij/we zullen wedden

jullie zullen wedden

zij/ze zullen wedden


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gewed

jij/je zult hebben gewed

hij/zij/het/u zal hebben gewed

wij/we zullen hebben gewed

jullie zullen hebben gewed

zij/ze zullen hebben gewed


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou wedden

jij/je zou wedden

hij/zij/het/u zou wedden

wij/we zouden wedden

jullie zouden wedden

zij/ze zouden wedden


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gewed

jij/je zou hebben gewed

hij/zij/het/u zou hebben gewed

wij/we zouden hebben gewed

jullie zouden hebben gewed

zij/ze zouden hebben gewed


gebiedende wijsimperative

jij/je wed

hij/zij/het/u wedt u

wij/we laten we wedden

jullie wed



tegenwoordig deelwoord: weddend

voltooid deelwoord: gewed