Dutch Conjugations - WENNEN Hidden OG Image
  polytripper

  


wennen
   
- to get used to

weak (zwak) regular aux: zijn



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
wen
wende
ben gewend
jij/je
went
wende
bent gewend
hij/zij/het/u
went
wende
is gewend
wij/we
wennen
wenden
zijn gewend
jullie
wennen
wenden
zijn gewend
zij/ze
wennen
wenden
zijn gewend

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
was gewend
zal wennen
zal zijn gewend
jij/je
was gewend
zult wennen
zult zijn gewend
hij/zij/het/u
was gewend
zal wennen
zal zijn gewend
wij/we
waren gewend
zullen wennen
zullen zijn gewend
jullie
waren gewend
zullen wennen
zullen zijn gewend
zij/ze
waren gewend
zullen wennen
zullen zijn gewend

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou wennen
zou zijn gewend
--
jij/je
zou wennen
zou zijn gewend
wen
hij/zij/het/u
zou wennen
zou zijn gewend
went u
wij/we
zouden wennen
zouden zijn gewend
laten we wennen
jullie
zouden wennen
zouden zijn gewend
wen
zij/ze
zouden wennen
zouden zijn gewend
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik wen

jij/je went

hij/zij/het/u went

wij/we wennen

jullie wennen

zij/ze wennen


onvoltooid verleden tijdpast

ik wende

jij/je wende

hij/zij/het/u wende

wij/we wenden

jullie wenden

zij/ze wenden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik ben gewend

jij/je bent gewend

hij/zij/het/u is gewend

wij/we zijn gewend

jullie zijn gewend

zij/ze zijn gewend


voltooid verleden tijdpast perfect

ik was gewend

jij/je was gewend

hij/zij/het/u was gewend

wij/we waren gewend

jullie waren gewend

zij/ze waren gewend


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal wennen

jij/je zult wennen

hij/zij/het/u zal wennen

wij/we zullen wennen

jullie zullen wennen

zij/ze zullen wennen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal zijn gewend

jij/je zult zijn gewend

hij/zij/het/u zal zijn gewend

wij/we zullen zijn gewend

jullie zullen zijn gewend

zij/ze zullen zijn gewend


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou wennen

jij/je zou wennen

hij/zij/het/u zou wennen

wij/we zouden wennen

jullie zouden wennen

zij/ze zouden wennen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou zijn gewend

jij/je zou zijn gewend

hij/zij/het/u zou zijn gewend

wij/we zouden zijn gewend

jullie zouden zijn gewend

zij/ze zouden zijn gewend


gebiedende wijsimperative

jij/je wen

hij/zij/het/u went u

wij/we laten we wennen

jullie wen



tegenwoordig deelwoord: wennend

voltooid deelwoord: gewend