Dutch Conjugations - WIJZEN Hidden OG Image
  polytripper

  


wijzen
   
- to point/indicate

strong (sterk) aux: hebben wees — gewezen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
wijs
wees
heb gewezen
jij/je
wijst
wees
hebt gewezen
hij/zij/het/u
wijst
wees
heeft gewezen
wij/we
wijzen
wezen
hebben gewezen
jullie
wijzen
wezen
hebben gewezen
zij/ze
wijzen
wezen
hebben gewezen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gewezen
zal wijzen
zal hebben gewezen
jij/je
had gewezen
zult wijzen
zult hebben gewezen
hij/zij/het/u
had gewezen
zal wijzen
zal hebben gewezen
wij/we
hadden gewezen
zullen wijzen
zullen hebben gewezen
jullie
hadden gewezen
zullen wijzen
zullen hebben gewezen
zij/ze
hadden gewezen
zullen wijzen
zullen hebben gewezen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou wijzen
zou hebben gewezen
--
jij/je
zou wijzen
zou hebben gewezen
wijs
hij/zij/het/u
zou wijzen
zou hebben gewezen
wijst
wij/we
zouden wijzen
zouden hebben gewezen
laten we wijzen
jullie
zouden wijzen
zouden hebben gewezen
wijs
zij/ze
zouden wijzen
zouden hebben gewezen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik wijs

jij/je wijst

hij/zij/het/u wijst

wij/we wijzen

jullie wijzen

zij/ze wijzen


onvoltooid verleden tijdpast

ik wees

jij/je wees

hij/zij/het/u wees

wij/we wezen

jullie wezen

zij/ze wezen


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gewezen

jij/je hebt gewezen

hij/zij/het/u heeft gewezen

wij/we hebben gewezen

jullie hebben gewezen

zij/ze hebben gewezen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gewezen

jij/je had gewezen

hij/zij/het/u had gewezen

wij/we hadden gewezen

jullie hadden gewezen

zij/ze hadden gewezen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal wijzen

jij/je zult wijzen

hij/zij/het/u zal wijzen

wij/we zullen wijzen

jullie zullen wijzen

zij/ze zullen wijzen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gewezen

jij/je zult hebben gewezen

hij/zij/het/u zal hebben gewezen

wij/we zullen hebben gewezen

jullie zullen hebben gewezen

zij/ze zullen hebben gewezen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou wijzen

jij/je zou wijzen

hij/zij/het/u zou wijzen

wij/we zouden wijzen

jullie zouden wijzen

zij/ze zouden wijzen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gewezen

jij/je zou hebben gewezen

hij/zij/het/u zou hebben gewezen

wij/we zouden hebben gewezen

jullie zouden hebben gewezen

zij/ze zouden hebben gewezen


gebiedende wijsimperative

jij/je wijs

hij/zij/het/u wijst

wij/we laten we wijzen

jullie wijs



tegenwoordig deelwoord: wijzend

voltooid deelwoord: gewezen