Dutch Conjugations - WRIKKEN Hidden OG Image
  polytripper

  


wrikken
   
- to pry/lever

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
wrik
wrikte
heb gewrikt
jij/je
wrikt
wrikte
hebt gewrikt
hij/zij/het/u
wrikt
wrikte
heeft gewrikt
wij/we
wrikken
wrikten
hebben gewrikt
jullie
wrikken
wrikten
hebben gewrikt
zij/ze
wrikken
wrikten
hebben gewrikt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gewrikt
zal wrikken
zal hebben gewrikt
jij/je
had gewrikt
zult wrikken
zult hebben gewrikt
hij/zij/het/u
had gewrikt
zal wrikken
zal hebben gewrikt
wij/we
hadden gewrikt
zullen wrikken
zullen hebben gewrikt
jullie
hadden gewrikt
zullen wrikken
zullen hebben gewrikt
zij/ze
hadden gewrikt
zullen wrikken
zullen hebben gewrikt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou wrikken
zou hebben gewrikt
--
jij/je
zou wrikken
zou hebben gewrikt
wrik
hij/zij/het/u
zou wrikken
zou hebben gewrikt
wrikt u
wij/we
zouden wrikken
zouden hebben gewrikt
laten we wrikken
jullie
zouden wrikken
zouden hebben gewrikt
wrik
zij/ze
zouden wrikken
zouden hebben gewrikt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik wrik

jij/je wrikt

hij/zij/het/u wrikt

wij/we wrikken

jullie wrikken

zij/ze wrikken


onvoltooid verleden tijdpast

ik wrikte

jij/je wrikte

hij/zij/het/u wrikte

wij/we wrikten

jullie wrikten

zij/ze wrikten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gewrikt

jij/je hebt gewrikt

hij/zij/het/u heeft gewrikt

wij/we hebben gewrikt

jullie hebben gewrikt

zij/ze hebben gewrikt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gewrikt

jij/je had gewrikt

hij/zij/het/u had gewrikt

wij/we hadden gewrikt

jullie hadden gewrikt

zij/ze hadden gewrikt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal wrikken

jij/je zult wrikken

hij/zij/het/u zal wrikken

wij/we zullen wrikken

jullie zullen wrikken

zij/ze zullen wrikken


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gewrikt

jij/je zult hebben gewrikt

hij/zij/het/u zal hebben gewrikt

wij/we zullen hebben gewrikt

jullie zullen hebben gewrikt

zij/ze zullen hebben gewrikt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou wrikken

jij/je zou wrikken

hij/zij/het/u zou wrikken

wij/we zouden wrikken

jullie zouden wrikken

zij/ze zouden wrikken


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gewrikt

jij/je zou hebben gewrikt

hij/zij/het/u zou hebben gewrikt

wij/we zouden hebben gewrikt

jullie zouden hebben gewrikt

zij/ze zouden hebben gewrikt


gebiedende wijsimperative

jij/je wrik

hij/zij/het/u wrikt u

wij/we laten we wrikken

jullie wrik



tegenwoordig deelwoord: wrikkend

voltooid deelwoord: gewrikt