Dutch Conjugations - WRINGEN Hidden OG Image
  polytripper

  


(zich) wringen
   
- to wring/squeeze

strong (sterk) aux: hebben wrong — gewrongen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
wring
wrong
heb gewrongen
jij/je
wringt
wrong
hebt gewrongen
hij/zij/het/u
wringt
wrong
heeft gewrongen
wij/we
wringen
wrongen
hebben gewrongen
jullie
wringen
wrongen
hebben gewrongen
zij/ze
wringen
wrongen
hebben gewrongen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gewrongen
zal wringen
zal hebben gewrongen
jij/je
had gewrongen
zult wringen
zult hebben gewrongen
hij/zij/het/u
had gewrongen
zal wringen
zal hebben gewrongen
wij/we
hadden gewrongen
zullen wringen
zullen hebben gewrongen
jullie
hadden gewrongen
zullen wringen
zullen hebben gewrongen
zij/ze
hadden gewrongen
zullen wringen
zullen hebben gewrongen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou wringen
zou hebben gewrongen
--
jij/je
zou wringen
zou hebben gewrongen
wring
hij/zij/het/u
zou wringen
zou hebben gewrongen
wringt
wij/we
zouden wringen
zouden hebben gewrongen
laten we wringen
jullie
zouden wringen
zouden hebben gewrongen
wring
zij/ze
zouden wringen
zouden hebben gewrongen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik wring

jij/je wringt

hij/zij/het/u wringt

wij/we wringen

jullie wringen

zij/ze wringen


onvoltooid verleden tijdpast

ik wrong

jij/je wrong

hij/zij/het/u wrong

wij/we wrongen

jullie wrongen

zij/ze wrongen


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gewrongen

jij/je hebt gewrongen

hij/zij/het/u heeft gewrongen

wij/we hebben gewrongen

jullie hebben gewrongen

zij/ze hebben gewrongen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gewrongen

jij/je had gewrongen

hij/zij/het/u had gewrongen

wij/we hadden gewrongen

jullie hadden gewrongen

zij/ze hadden gewrongen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal wringen

jij/je zult wringen

hij/zij/het/u zal wringen

wij/we zullen wringen

jullie zullen wringen

zij/ze zullen wringen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gewrongen

jij/je zult hebben gewrongen

hij/zij/het/u zal hebben gewrongen

wij/we zullen hebben gewrongen

jullie zullen hebben gewrongen

zij/ze zullen hebben gewrongen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou wringen

jij/je zou wringen

hij/zij/het/u zou wringen

wij/we zouden wringen

jullie zouden wringen

zij/ze zouden wringen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gewrongen

jij/je zou hebben gewrongen

hij/zij/het/u zou hebben gewrongen

wij/we zouden hebben gewrongen

jullie zouden hebben gewrongen

zij/ze zouden hebben gewrongen


gebiedende wijsimperative

jij/je wring

hij/zij/het/u wringt

wij/we laten we wringen

jullie wring



tegenwoordig deelwoord: wringend

voltooid deelwoord: gewrongen