Dutch Conjugations - ZAKKEN Hidden OG Image
  polytripper

  


zakken
   
- to sink/drop/fail (an exam)

weak (zwak) regular aux: zijn



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
zak
zakte
ben gezakt
jij/je
zakt
zakte
bent gezakt
hij/zij/het/u
zakt
zakte
is gezakt
wij/we
zakken
zakten
zijn gezakt
jullie
zakken
zakten
zijn gezakt
zij/ze
zakken
zakten
zijn gezakt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
was gezakt
zal zakken
zal zijn gezakt
jij/je
was gezakt
zult zakken
zult zijn gezakt
hij/zij/het/u
was gezakt
zal zakken
zal zijn gezakt
wij/we
waren gezakt
zullen zakken
zullen zijn gezakt
jullie
waren gezakt
zullen zakken
zullen zijn gezakt
zij/ze
waren gezakt
zullen zakken
zullen zijn gezakt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou zakken
zou zijn gezakt
--
jij/je
zou zakken
zou zijn gezakt
zak
hij/zij/het/u
zou zakken
zou zijn gezakt
zakt u
wij/we
zouden zakken
zouden zijn gezakt
laten we zakken
jullie
zouden zakken
zouden zijn gezakt
zak
zij/ze
zouden zakken
zouden zijn gezakt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik zak

jij/je zakt

hij/zij/het/u zakt

wij/we zakken

jullie zakken

zij/ze zakken


onvoltooid verleden tijdpast

ik zakte

jij/je zakte

hij/zij/het/u zakte

wij/we zakten

jullie zakten

zij/ze zakten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik ben gezakt

jij/je bent gezakt

hij/zij/het/u is gezakt

wij/we zijn gezakt

jullie zijn gezakt

zij/ze zijn gezakt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik was gezakt

jij/je was gezakt

hij/zij/het/u was gezakt

wij/we waren gezakt

jullie waren gezakt

zij/ze waren gezakt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal zakken

jij/je zult zakken

hij/zij/het/u zal zakken

wij/we zullen zakken

jullie zullen zakken

zij/ze zullen zakken


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal zijn gezakt

jij/je zult zijn gezakt

hij/zij/het/u zal zijn gezakt

wij/we zullen zijn gezakt

jullie zullen zijn gezakt

zij/ze zullen zijn gezakt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou zakken

jij/je zou zakken

hij/zij/het/u zou zakken

wij/we zouden zakken

jullie zouden zakken

zij/ze zouden zakken


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou zijn gezakt

jij/je zou zijn gezakt

hij/zij/het/u zou zijn gezakt

wij/we zouden zijn gezakt

jullie zouden zijn gezakt

zij/ze zouden zijn gezakt


gebiedende wijsimperative

jij/je zak

hij/zij/het/u zakt u

wij/we laten we zakken

jullie zak



tegenwoordig deelwoord: zakkend

voltooid deelwoord: gezakt