Dutch Conjugations - ZAPPEN Hidden OG Image
  polytripper

  


zappen
   
- to channel-surf

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
zap
zapte
heb gezapt
jij/je
zapt
zapte
hebt gezapt
hij/zij/het/u
zapt
zapte
heeft gezapt
wij/we
zappen
zapten
hebben gezapt
jullie
zappen
zapten
hebben gezapt
zij/ze
zappen
zapten
hebben gezapt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gezapt
zal zappen
zal hebben gezapt
jij/je
had gezapt
zult zappen
zult hebben gezapt
hij/zij/het/u
had gezapt
zal zappen
zal hebben gezapt
wij/we
hadden gezapt
zullen zappen
zullen hebben gezapt
jullie
hadden gezapt
zullen zappen
zullen hebben gezapt
zij/ze
hadden gezapt
zullen zappen
zullen hebben gezapt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou zappen
zou hebben gezapt
--
jij/je
zou zappen
zou hebben gezapt
zap
hij/zij/het/u
zou zappen
zou hebben gezapt
zapt u
wij/we
zouden zappen
zouden hebben gezapt
laten we zappen
jullie
zouden zappen
zouden hebben gezapt
zap
zij/ze
zouden zappen
zouden hebben gezapt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik zap

jij/je zapt

hij/zij/het/u zapt

wij/we zappen

jullie zappen

zij/ze zappen


onvoltooid verleden tijdpast

ik zapte

jij/je zapte

hij/zij/het/u zapte

wij/we zapten

jullie zapten

zij/ze zapten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gezapt

jij/je hebt gezapt

hij/zij/het/u heeft gezapt

wij/we hebben gezapt

jullie hebben gezapt

zij/ze hebben gezapt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gezapt

jij/je had gezapt

hij/zij/het/u had gezapt

wij/we hadden gezapt

jullie hadden gezapt

zij/ze hadden gezapt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal zappen

jij/je zult zappen

hij/zij/het/u zal zappen

wij/we zullen zappen

jullie zullen zappen

zij/ze zullen zappen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gezapt

jij/je zult hebben gezapt

hij/zij/het/u zal hebben gezapt

wij/we zullen hebben gezapt

jullie zullen hebben gezapt

zij/ze zullen hebben gezapt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou zappen

jij/je zou zappen

hij/zij/het/u zou zappen

wij/we zouden zappen

jullie zouden zappen

zij/ze zouden zappen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gezapt

jij/je zou hebben gezapt

hij/zij/het/u zou hebben gezapt

wij/we zouden hebben gezapt

jullie zouden hebben gezapt

zij/ze zouden hebben gezapt


gebiedende wijsimperative

jij/je zap

hij/zij/het/u zapt u

wij/we laten we zappen

jullie zap



tegenwoordig deelwoord: zappend

voltooid deelwoord: gezapt