Dutch Conjugations - ZENDEN Hidden OG Image
  polytripper

  


zenden
   
- to send/broadcast

strong (sterk) aux: hebben zond — gezonden



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
zend
zond
heb gezonden
jij/je
zendt
zond
hebt gezonden
hij/zij/het/u
zendt
zond
heeft gezonden
wij/we
zenden
zonden
hebben gezonden
jullie
zenden
zonden
hebben gezonden
zij/ze
zenden
zonden
hebben gezonden

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gezonden
zal zenden
zal hebben gezonden
jij/je
had gezonden
zult zenden
zult hebben gezonden
hij/zij/het/u
had gezonden
zal zenden
zal hebben gezonden
wij/we
hadden gezonden
zullen zenden
zullen hebben gezonden
jullie
hadden gezonden
zullen zenden
zullen hebben gezonden
zij/ze
hadden gezonden
zullen zenden
zullen hebben gezonden

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou zenden
zou hebben gezonden
--
jij/je
zou zenden
zou hebben gezonden
zend
hij/zij/het/u
zou zenden
zou hebben gezonden
zendt
wij/we
zouden zenden
zouden hebben gezonden
laten we zenden
jullie
zouden zenden
zouden hebben gezonden
zend
zij/ze
zouden zenden
zouden hebben gezonden
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik zend

jij/je zendt

hij/zij/het/u zendt

wij/we zenden

jullie zenden

zij/ze zenden


onvoltooid verleden tijdpast

ik zond

jij/je zond

hij/zij/het/u zond

wij/we zonden

jullie zonden

zij/ze zonden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gezonden

jij/je hebt gezonden

hij/zij/het/u heeft gezonden

wij/we hebben gezonden

jullie hebben gezonden

zij/ze hebben gezonden


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gezonden

jij/je had gezonden

hij/zij/het/u had gezonden

wij/we hadden gezonden

jullie hadden gezonden

zij/ze hadden gezonden


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal zenden

jij/je zult zenden

hij/zij/het/u zal zenden

wij/we zullen zenden

jullie zullen zenden

zij/ze zullen zenden


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gezonden

jij/je zult hebben gezonden

hij/zij/het/u zal hebben gezonden

wij/we zullen hebben gezonden

jullie zullen hebben gezonden

zij/ze zullen hebben gezonden


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou zenden

jij/je zou zenden

hij/zij/het/u zou zenden

wij/we zouden zenden

jullie zouden zenden

zij/ze zouden zenden


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gezonden

jij/je zou hebben gezonden

hij/zij/het/u zou hebben gezonden

wij/we zouden hebben gezonden

jullie zouden hebben gezonden

zij/ze zouden hebben gezonden


gebiedende wijsimperative

jij/je zend

hij/zij/het/u zendt

wij/we laten we zenden

jullie zend



tegenwoordig deelwoord: zendend

voltooid deelwoord: gezonden