Dutch Conjugations - ZEUREN Hidden OG Image
  polytripper

  


zeuren
   
- to nag/complain

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
zeur
zeurde
heb gezeurd
jij/je
zeurt
zeurde
hebt gezeurd
hij/zij/het/u
zeurt
zeurde
heeft gezeurd
wij/we
zeuren
zeurden
hebben gezeurd
jullie
zeuren
zeurden
hebben gezeurd
zij/ze
zeuren
zeurden
hebben gezeurd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gezeurd
zal zeuren
zal hebben gezeurd
jij/je
had gezeurd
zult zeuren
zult hebben gezeurd
hij/zij/het/u
had gezeurd
zal zeuren
zal hebben gezeurd
wij/we
hadden gezeurd
zullen zeuren
zullen hebben gezeurd
jullie
hadden gezeurd
zullen zeuren
zullen hebben gezeurd
zij/ze
hadden gezeurd
zullen zeuren
zullen hebben gezeurd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou zeuren
zou hebben gezeurd
--
jij/je
zou zeuren
zou hebben gezeurd
zeur
hij/zij/het/u
zou zeuren
zou hebben gezeurd
zeurt u
wij/we
zouden zeuren
zouden hebben gezeurd
laten we zeuren
jullie
zouden zeuren
zouden hebben gezeurd
zeur
zij/ze
zouden zeuren
zouden hebben gezeurd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik zeur

jij/je zeurt

hij/zij/het/u zeurt

wij/we zeuren

jullie zeuren

zij/ze zeuren


onvoltooid verleden tijdpast

ik zeurde

jij/je zeurde

hij/zij/het/u zeurde

wij/we zeurden

jullie zeurden

zij/ze zeurden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gezeurd

jij/je hebt gezeurd

hij/zij/het/u heeft gezeurd

wij/we hebben gezeurd

jullie hebben gezeurd

zij/ze hebben gezeurd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gezeurd

jij/je had gezeurd

hij/zij/het/u had gezeurd

wij/we hadden gezeurd

jullie hadden gezeurd

zij/ze hadden gezeurd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal zeuren

jij/je zult zeuren

hij/zij/het/u zal zeuren

wij/we zullen zeuren

jullie zullen zeuren

zij/ze zullen zeuren


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gezeurd

jij/je zult hebben gezeurd

hij/zij/het/u zal hebben gezeurd

wij/we zullen hebben gezeurd

jullie zullen hebben gezeurd

zij/ze zullen hebben gezeurd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou zeuren

jij/je zou zeuren

hij/zij/het/u zou zeuren

wij/we zouden zeuren

jullie zouden zeuren

zij/ze zouden zeuren


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gezeurd

jij/je zou hebben gezeurd

hij/zij/het/u zou hebben gezeurd

wij/we zouden hebben gezeurd

jullie zouden hebben gezeurd

zij/ze zouden hebben gezeurd


gebiedende wijsimperative

jij/je zeur

hij/zij/het/u zeurt u

wij/we laten we zeuren

jullie zeur



tegenwoordig deelwoord: zeurend

voltooid deelwoord: gezeurd